OPWAARDERING RECHTEN VAN VERDEDIGING

Op 24 februari 2011 heeft de Gentse Kamer van Inbeschuldigingstelling een princieparrest geveld aangaande de toepassing en interpretatie van de rechten van verdediging, zoals onder meer vervat in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM – 4 november 1950).
 
Meerbepaald betrof het een zaak waarbij een accountantskantoor en de zaakvoerder ervan in verdenking werden gesteld door de Onderzoeksrechter te Oudenaarde wegens feiten van valsheid in geschrifte, misbruik van vennootschapsgoederen en faillissementsmisdrijven.
 
Hangende het onderzoek werd op 9 maart 2006 een huiszoeking uitgevoerd bij het accountantskantoor, waarbij stukken in beslag werd genomen en in een doos, die werd verzegeld, werden geplaatst. In strijd met artikel 37 §1, 2de lid van het Wetboek van Strafvordering werden de in beslag genomen stukken niet geïnventariseerd.
 
Vervolgens werd het onderzoek verder gezet, zonder dat de stukken – mogelijk bewijsmateriaal à decharge – werden gevoegd aan het strafdossier, doch uitsluitend werden bewaard in de verzegelde doos op de dienst overtuigingstukken, zodoende onbeschikbaar voor de verdediging.
 
De Raadkamer in Oudenaarde hield met dit element geen rekening, en weigerde bovendien te antwoorden op de argumenten die door de verdediging werden naar voren gedragen.
 
In graad van beroep diende de Kamer van Inbeschuldigingstelling zich over het onderwerp te buigen, waarbij uiteindelijk in een weloverwogen arrest werd beslist dat de rechten van verdediging op een onherroepelijke wijze werden geschonden door deze manier van werken in het strafrechtelijk onderzoek, zodat het kantoor en de zaakvoerder buiten vervolging werden gesteld.
 
Dit arrest is opmerkelijk, vermits de Kamer van Inbeschuldigingstelling tot een buitenvervolgingstelling besluit omdat artikel 37 §1, 2de lid Sv. geschonden werd.
 
De vraag dient te worden gesteld of het gebrek aan inventarisatie op het moment van de huiszoeking en inbeslagname steeds zal leiden tot de schending van de rechten van verdediging en buitenvervolgingstelling, of dit in casu enkel werd besloten met in acht name van de overige elementen van het dossier.
 
Alleszins is deze beslissing vanuit juridisch oogpunt een overwinning voor de rechten van verdediging, hoewel nog zou moeten worden bevestigd dat het nalaten om tot inventarisatie over te gaan, sowieso leidt tot een schending van rechten van verdediging en het verval van de strafvordering.
 
Inderdaad moet de vaststelling dat bewijsmateriaal wordt in beslag genomen en zonder inventarisatie in een verzegelde doos wordt bewaard gedurende meerdere jaren leiden tot een schending van de rechten van verdediging.
 
De consequentie die hieraan wordt gekoppeld door de Kamer van Inbeschuldigingstelling is de enige correcte, daar men bezwaarlijk nog van een eerlijk proces kan gewagen indien men zelfs niet zeker weet – bij gebreke aan inventarisatie – of de inhoud van de doos jaren nadien nog dezelfde is wanneer de doos eindelijk wordt geopend.
 
Zodoende wordt besloten tot de buitenvervolgingstelling. De Kamer van Inbeschuldigingstelling nam in deze een moedige beslissing, daar al te vaak een dergelijke procedure zou worden verder gezet met duidelijke miskenning van de rechten van de verdediging, evenwel “goedgepraat” in een overweging – die niets meer dan een boutade is.
 
Een sterk signaal als dit, waarin wordt bevestigd dat de waarborgen in het strafprocesrecht geen dode letter dienen te blijven, kan enkel worden toegejuicht.