Het Grondwettelijk Hof katapulteert de “afkoopwet” naar de prullenbak, minstens de reservenbank

afkoopwet

 

 

Dit voorjaar heeft het Grondwettelijk Hof de veelbesproken “afkoopwet” ongrondwettig verklaard. Deze wet liet toe dat verdachten een regeling troffen met de slachtoffers van de vervolgde misdrijven en met het openbaar ministerie, waarna de strafvordering kwam te vervallen.

 

Concreet betekende het dat een verdachte met voldoende financiële middelen zijn vervolging kon afkopen, mits hij de procureur kon overtuigen om een schikkingsbedrag voor te stellen. In dossiers met grote schade bij de burgerlijke partijen, waren procureurs mogelijk sneller geneigd om hiermee in te stemmen, zodat de burgerlijke partijen hun schade effectief zouden kunnen recupereren en bovendien zonder lange procedure.

 

De beslissing lag volledig bij de procureur. Na een uitgevoerde minnelijke schikking (alle verschuldigde bedragen betaald) kon de rechter hier slechts kennis van nemen en moest deze het verval van strafvordering uitspreken.

 

Volgens het Grondwettelijk Hof is het niet aanvaardbaar dat er geen enkele rechterlijke controle bestaat, zodat de wet die artikel 216bis Sv. heeft hervormd, werd vernietigd.

 

De wetgever moet dus aan de slag om een nieuwe wet te schrijven, wat geen gemakkelijke taak wordt. Zullen verdachten immers geneigd zijn een schikking aan te gaan met betaling van aanzienlijke geldsommen indien zij riskeren dat een rechter dit onvoldoende acht en er nog een straf bovenop geeft?

 

Het belooft een moeilijke ronde van koorddansen te worden voor de wetgever, tenzij ervoor wordt gekozen om deze wet te laten voor wat ze is en het principe van het “afkopen” van strafvervolging te laten varen.

Praktijkdomein(en)
Advoc(a)at(en)