Het gebrek in de waterweg: het negatieve bewijs

Wie door de slechte staat van een wegdek (putten, ijzel, kiezels, hindernissen, etc.…) schade aan zijn persoon, wagen of fiets oploopt, kan de overheid aanspreken tot vergoeding van deze schade  op grond van de welbekende bewaardersaansprakelijkheid uit artikel 1384, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Eenzelfde redenering kan worden toegepast voor de binnenvaart. Een schip dat in aanraking komt  met een vreemd voorwerp in de waterweg, kan de waterwegbeheerder (lees: diens verzekeraar) aansprakelijk stellen voor de geleden schade.

Het hoeft niet te verbazen dat dergelijke schadedossiers tot bijzonder hoge claims kunnen leiden. Niet alleen de materiële schade aan het schip, ook de economische schade (laattijdige lossing, gebruiksderving, etc.) zal, bij een vastgestelde aansprakelijkheid, moeten  worden vergoed.

De bewijsvoering ter zake is dan ook uitermate complex. De schadelijder zal moeten aantonen dat (a) de aangesprokene inderdaad verantwoordelijk is voor het waterwegbeheer op de plaats van het incident, (b) de waterweg aldaar een gebrek vertoonde, (c) er sprake is van  schade en (d) er een causaal verband bestaat tussen gebrek en schade.

Het beheer van de Belgische waterwegen werd aan verschillende instanties uitbesteed. Voor de correcte toepassing van artikel 1384, lid 1 BW is derhalve vereist dat de schadelijder de plaats van het incident nauwkeurig kan aanduiden. Immers, enkel de waterwegbeheerder, verantwoordelijk voor dat  deel van de waterwegen, kan tot vergoeding worden aangesproken. Dit werd recent nog bevestigd in een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 30 januari 2017.

Daarnaast zal de schadelijder een gebrek in de waterweg moeten aantonen. Doorgaans betreft het een vreemd voorwerp dat de bevaarbaarheid van de waterweg verhindert, dan wel ernstig in het gedrang brengt. Men denke aan een houten balk, een autowrak, een stenen blok, metalen kabel, enzovoort. In bepaalde gevallen zal het voorwerp (dan wel restanten ervan) duidelijk zijn sporen hebben nagelaten en bijvoorbeeld in de schroef van het schip terug te vinden zijn. In dat geval kan de schadelijder het positieve bewijs leveren van het gebrek in de waterweg.

In andere gevallen zal het bewijs moeten worden geleverd door de systematische uitsluiting van andere mogelijk oorzaken, zoals bijvoorbeeld een stuurfout van de schipper (vb. raak met de oever of de bedding van de stroom), een fout van een derde of overmacht. De schadelijder moet aldus met zekerheid aantonen dat de enige mogelijk verklaring voor de schade in een gebrek in de waterweg ligt (negatieve bewijs). Hij mag dit bewijs leveren met alle middelen van recht. De loutere verklaring van de schipper is evenwel steeds onvoldoende.

Let wel, een negatieve bewijsvoering betekent niet dat de bewijslast wordt omgekeerd. De waterwegbeheerder moet dus niet het positieve bewijs leveren van een andere schadeoorzaak, zo stelt het Hof van Beroep te Gent in een arrest van 20 februari 2017.

Tot slot zal de schadelijder ook het bestaan van schade, in oorzakelijk verband met het (vermoede) gebrek in de waterweg moeten bewijzen.

 

 

Praktijkdomein(en)